LES X
1. Hoe moeten wij haar zoeken? Waar zullen wij haar vinden? Hoe kunnen wij er in verblijven? Al deze vragen houden ons in den tegenwoordigen tijd, en met recht, meer bezig dan ooit. Zij zijn zoowel voor u als voor mij van het allerhoogste belang.
2. Telkens als wij woorden van Waarheid spreken, of het innerlijke Licht dat wij zelfs reeds ontvingen, naar buiten laten schijnen, komen wij snel het tijdstip nabij waarop wij, bewust, den volmaakten Geest van Christus, met alle liefde, schoonheid, gezondheid en macht die deze insluit, in zijn volheid zullen ervaren.
3. Wees niet ongeduldig en jaag niet zenuwachtig naar het verkrijgen van de volledige openbaring. Vergeet nooit dat de drang dien wij in ons voelen altijd de drang is van God in ons. „Niemand kan tot mij komen, tenzij dat de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke." Indien de Vader in ons, niet het verlangen had om ons met het mysterie van Zijn innerlijke Tegenwoordigheid bekend te maken dan zouden wij ook geen verlangen naar dat mysterie, of naar de Waarheid hebben.
4. „Gij hebt mij niet uitverkoren, maar ik heb u „uitverkoren, en ik heb u gesteld dat gij zoudt heen „gaan en vrucht dragen."
5. Wie gij, die deze woorden leest, ook wezen moogt, van welken rang of stand ge moogt zijn, of ge van den kansel het evangelie verkondigt, of in een nederige woning de Waarheid dient, om deze in een steeds liefderijker, werkzamer, belangeloozer leven te manifesteeren, — weet eens en voor altijd, dat gij 't niet zijt die God zoekt, maar dat 't God is die u zoekt. Uw innerlijke drang naar steeds volkomener verwezenlijking, is dezelfde Eeuwige Energie, die de hemellichamen in hunne banen houdt, en zich ook door u naar buiten dringt, om zich in steeds grooter volmaaktheid aanschouwelijk te maken. Maak u niet bezorgd. Wees niet ongeduldig. Meen niet dat er bijzondere krachtsinspanning uwerzijds voor noodig is. Laat haar in u werken. Leer rustig te zijn, zoodat zij in u werken kan.
6. Gij hebt reeds zóó lang op allerlei wijzen naar een bevrediging van uw zielsverlangen gezocht, dat 't nu eindelijk tijd wordt om rechtstreeks tot Hem te gaan, die Zelf de vervulling van eiken wensch is, en slechts het oogenblik verbeidt waarop Hij, door ons, meer van Zich Zelf zichtbaar kan maken. Stel dat ge mijn genegenheid of mijn liefde verlangt, of iets anders dat van mij persoonlijk uit moet gaan, (niet iets wat ik stoffelijk bezit), dan gaat ge daar immers niet iemand anders om vragen ? Men kan u misschien zeggen dat ik waarschijnlijk wel bereid zal zijn om aan uw wensch te voldoen, maar gij zult toch moeten eindigen met rechtstreeks tot mij te komen, om van mij te ontvangen, wat alleen ik u kan geven.
7. Zoo moet ook ieder voor zich persoonlijk leeren, om op God te wachten, ten einde de innerlijke openbaring en het gevoel van éénheid met Hem deelachtig te worden.
8. Het licht dat wij verlangen, is niet eenig ding dat God ons geven wil, 't is God Zelf. God schenkt ons niet een beetje leven, of een beetje liefde, maar God is Liefde, Licht, Leven, en 't eenige wat wij noodig hebben, is dat wij ons bewust worden van meer van Hem.
9. Mijn „aangedaan zijn met kracht" moet dus van „uit de hoogte" komen, van uit een hoogere sfeer dan die van mijn gewone gedachtenleven, en zoo is het ook met u. Het is de Heilige (volkomene en ondeelbare) Geest, het middelpunt van uw wezen, die in uw bewuste gedachtenleven nederdaalt. Het licht dat gij noodig hebt, kan op geen andere wijze tot u komen, evenmin als het vermogen om „goed" zichtbaar te maken.
10. Men hoort tegenwoordig veel spreken over „het gaan in de stilte" en velen die nog niet geleerd hebben om „stil te zijn tot God," en naar iets anders te luisteren dan naar de stemmen om hen heen, begrijpen daar niets van. Rumoer is iets wat tot de uiterlijke wereld behoort, niet tot God. God werkt in de stilte en wij kunnen zóó stil op den Vader wachten, dat wij ons bewust worden van de onhoorbare innerlijke werking, — bewust van de vervulling onzer wenschen. „Zij die den Heere vreezen, hebben geen gebrek: zij die den Heer verwachten, zullen de kracht vernieuwen."
11. Men vertelde mij eens van een klein meisje dat ergens buiten woonde, en de gewoonte had om midden in haar spel met bloemen, vogels en vlinders, een klein kerkje binnen te loopen, om te bidden. Als zij daarmee klaar was, bleef ze een poosje dood-stil wachten of God haar, zooals zij dat uitdrukte, „iets te zeggen had." Waarlijk, kinderen zijn altijd het dichtst bij het Koninkrijk der Hemelen.
12. Wanneer gij u oefenen wilt, om in de stilte te gaan, doe dat den eersten tijd dan niet waar anderen bij zijn. Dat zou u te veel afleiden. Leer eerst om met den Schepper van het heelal in gemeenschap te komen, wanneer gij geheel alleen zijt. Later kan het voor u en voor anderen van nut zijn om bij elkaar te zitten, maar niet vóór dat gij in staat zijt om u ten allen tijde aan de indrukken van buiten te onttrekken, om alleen met Hem te zijn.
13. Het „zitten in de stilte" is iets heel anders dan een vaag, gedachtenloos voor zich heen droomen. Het is een wel lijdelijk, maar toch positief „wachten op den Heer." Wanneer gij dus in de stilte wilt gaan, kies dan een uur uit waarin gij zeker zijt niet gestoord te zullen worden, en tijdelijk alle zorgen van u af kunt zetten. Begin uw stil zijn met uw ziel in gebed tot God op te heffen. Wees niet bang dat gij te „orthodox" zijt, wanneer gij bidt. Ge vraagt God immers niet om iets waarvan ge niet zeker zijt of Hij 't u wel schenken zal, maar ge bidt tot een God die u, lang vóór gij er om vraagt, „alle dingen die gij begeert," reeds heeft gegeven. Want anders zoudt gij die begeerte niet eens gekend hebben.
14. Bapaal uwe aandacht op het Eeuwige, door in de eerste oogenblikken van uw stil zijn, rechtstreeks tot God te spreken. Velen die zich waarlijk ernstig voornemen om „stil te zijn in den Heer" voelen hun gedachten, zoodra zij neerzitten en hun oogen dicht doen, voort-durend afdwalen. De nietigste dingen, als b.v. het vastmaken van een schoenveter, of een alleronbedui-dendst gesprek, schieten hen te binnen en wisselen snel in hun gedachten af, zoodat zij na een uur nog niets verder zijn gekomen.
15. Dit is hoogst ontmoedigend, maar niet anders dan een natuurlijk gevolg van hun poging om aan niets te denken. De natuur laat geen ledige ruimte toe. Wanneer gij nu van uw denkvermogen een ledige ruimte tracht te maken, dan dringen allerlei ge-dachtenbeelden op u aan, om de ledige plaats in te nemen, zoodat gij even ver van de goddelijke Tegenwoordigheid af zift als te voren. Gij kunt dit voorkomen door zooals wij straks zeiden, uw stilte te beginnen met een gebed.
16. Wanneer wij b.v. eerst gebeden hebben: „Uw wil geschiede," dan valt 't ons niet moelijk meer om met overtuiging te zeggen: „Uw wil geschiedt nu in mij," en als wij beginnen met te bidden: „Laat uw Leven met vernieuwde kracht door mij heenstroomen," dan valt 't ons daarna niet moeilijk om met overtuiging te zeggen: „Gij stroomt thans als leven, vrede en macht met vernieuwde kracht door mij heen." Het spreekt van zelf dat wij hiermede God's houding tegenover ons niet veranderen, maar 't is voor ons menschelijk denken gemakkelijker om langzaam, maar zeker, geleidelijk op elkaar volgende stappen te doen, dan één grooten sprong te wagen naar een vooruitstekende punt en daar dan stevig op te blijven staan. Terwijl gij al uw gedachten samentrekt op God, en met Hem spreekt, kunnen beelden van buiten niet bij u binnen dringen, om u af te leiden en te hinderen. Uw gedachtenwereld sluit zich dan voor indrukken van buiten, en staat enkel open voor God, de Bron van alle „goed."
17. Wij moeten natuurlijk geen bepaalde formules gebruiken, maar we kunnen onze stilte beginnen met b.v. de eerste verzen van den 103en Psalm op te zeggen en er een gesprek met God van te maken, door te zeggen: „Gij vergeeft al mijn ongerechtigheden (of fouten); Gij geneest al mijn krankheden; Gij redt mijn leven van verderf en kroont mij met goedertierenheid, nu, op dit oogenblik, terwijl ik op u wacht."
18. Herhaal dezelfde woorden gedurig, niet met zenuwachtige inspanning, en ook niet met het gevoel dat ge er een God ver buiten u mee moet bereiken, maar als een rustige, ernstige poging om uw ziel te verheffen tot het hoogere in u, tot den Vader die in u is. Doe 't met de rustige verzekerdheid van het kind dat tot zijn teeder liefhebbenden Vader spreekt.
19. Er zijn heel wat menschen die zich maar niet voor kunnen stellen, dat God in hun binnenste woont, en wanneer zij „in de stilte gaan," dan rekken en strekken zij zich om Hem te bereiken. Zij bedoelen het ernstig genoeg, maar zij zoeken God ver buiten zich, terwijl Hij vlak bij, in hun eigen ziel te vinden is. Zoek Hem niet zoo ver weg. 't Is alsof een zaadje dat in den grond werd gelegd, zich ging rekken en strekken naar de zon toe, omdat 't weet, dat van de zonnestralen een levenwekkende kracht uitgaat, 't Zal wel niet noodig zijn om u uit te leggen dat 't op deze wijze nooit stevig wortel kan schieten in de aarde. Alles wat de planten te doen hebben, is dat zij zich naar de zon toekeeren, en zich door haar laten optrekken.
20. Daar zijn ook menschen die in hun vurig verlangen om verder te komen en „in de stilte" van God levensvernieuwing te erlangen, zich geweldig inspannen om de ziel buiten het lichaam te laten treden. Dit is niet goed, want terwijl de ziel naar hoo-ger streeft, is het lichaam aan zich zelf overgelaten, en wordt zwak en weerstandsloos. De zon moet ziel en lichaam beide met haar stralen kunnen koesteren, en om wortel te schieten, te bloeien en vrucht te dragen, is 't noodig dat we stil in de aarde blijven liggen, en de zon op ons laten schijnen, juist daar waar wij ons bevinden. De zon trekt het zaadje immers uit den grond zoodra het daarvoor sterk genoeg is ? Wij laten ons zelf niet groeien, maar de zon doet ons groeien, wanneer wij ons slechts bewust zóó plaatsen dat zij ons beschijnen kan, en dan „stil zijn" en weten dat zij het werk doet, terwijl wij rustig wachten.
21. Wanneer we op God willen „wachten," dan is het een eerste vereischte, dat we ons geestelijk en lichamelijk zooveel mogelijk ontspannen. We moeten, om een doodgewoon, maar toepasselijk beeld te gebruiken, als een vogel zijn die een zonnebad neemt in het zand. En toch is het heel iets anders dan een lijdelijk zich overgeven, omdat we wel degelijk actief moeten zijn in het aannemen van wat God ons met milde hand wil schenken.
22. Laat mij trachten om u dit duidelijk te maken. We beginnen met ons lichamelijk en geestelijk aan de buitenwereld te onttrekken. We gaan in onze „binnenkamer" ('t allerbinnenste van ons zelf) en sluiten „de deur," door onze gedachten naar binnen te keeren. Gij hebt niets anders te zeggen dan: „Gij verblijft in mij; Gij leeft op dit oogenblik in mij; daar is niets wat Gij niet doen kunt; Gij zijt nu, op dit oogenblik, het antwoord op alles wat ik vraag; Gij straalt van uit mijn innerlijke wezen naar buiten, en verspreidt uw glans in de zichtbare wereld, als de vervulling van al mijn wenschen." Blijf dan stil, doodstil zitten. Zorg dat uw geheele lichaam zich ontspant, en geloof dat wat gij vraagt, nu ook geschiedt. Volgens de onveranderlijke wet dat „hij die vraagt ontvangen zal," stroomt, terwijl gij zit te wachten, de goddelijke Substantie bij u binnen, en door u heen naar de zichtbare wereld buiten u. Als gij de vervulling verwacht, dan zal zij u ook geworden. „U geschiede naar uw geloof."
23. Wanneer uw gedachten gaan afdwalen, breng ze dan weer terug door nog eens te zeggen: „het is nu bezig te geschieden; Gij werkt in mij; ik ontvang alles wat ik verlang"; enz. Denk niet dat er teekenen en wonderen gaan gebeuren, maar wees stil en weet, dat juist datgene wat gij verlangt, bij u binnenstroomt, en onmiddellijk of na eenigen tijd zichtbaar zal worden.
24. Ga zelfs nog een stap verder, en spreek woorden van dank tot deze Innerlijke Tegenwoordigheid, die u heeft gehoord en geantwoord en uw wensch zichtbaar heeft vervuld. Daar schijnt in dit dank zeggen met onze ziel iets te zijn, dat ons aan allen twijfel voorbij voert, naar een klare atmosfeer van geloof en vertrouwen, waar alle dingen mogelijk zijn. Zelfs al zijt ge u nog niet bewust iets van God te hebben ont-vangen, toch moet gij u niet laten ontmoedigen, of ophouden te danken. Begin ook niet opnieuw te vragen, maar ga voort te danken voor wat gij reeds hebt ontvangen. Ik verzeker u dat 't niet lang zal duren, eer gij, niet langer uit plichtsgevoel, maar met innige blijdschap danken zult, omdat aan uw wensch zichtbaar is voldaan.
25. Vat 't „wachten in de stilte" nooit op als een soort dwang. Lukt 't u niet om werkelijk „stil" te zijn, en kost 't u bovenmatige inspanning om uw gedachten te beheerschen, ga dan niet uit plichtsgevoel door, maar sta liever op en houd u tijdelijk met iets anders bezig. Een gespannen gemoedstoestand maakt alle contact met het goddelijke onmogelijk. Wij moeten ons een kalme lijdelijkheid trachten eigen te maken, gepaard aan een actief aannemen door het geloof, waaraan wij misschien het best den naam van actieve lijdelijkheid kunnen geven.
26. In onzen geestelijken groei zullen wij weldra het punt bereiken, waar wij niets vuriger verlangen dan ons te buigen voor de bedoelingen van de Oneindige Wijsheid en Liefde. „Want mijne gedachten zijn niet uwe gedachten, en uwe wegen zijn niet mijne wegen, spreekt de Heere; want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn mijne wegen hooger dan uwe wegen en mijne gedachten dan ulieder gedachten."
27. Onze wenschen zijn Gods wenschen. Zoodra wij erkennen, dat meer van God gelijk staat aan meer „goed," meer vreugde, en meer geluk, zullen onze eigen begrensde en omschreven wenschen geen waarde meer voor ons hebben. Vanuit de stilte welt in onze ziel enkel de vurige bede omhoog: „Vervul Gij nu Uw hoogste wenschen in mij." Wij zullen zijn als leem in de hand van den pottebakker, bereid om ons opnieuw te laten formeeren, naar hetzelfde beeld, zooals dit in Christus in ons leeft.
28. Terwijl wij „wachten," herhalen wij nu en dan nog eens woorden als de volgenden: „Gij vernieuwt mij nu volgens Uw hoogste bedoelingen; Gij straalt door mij heen en maakt mij aan U gelijk — want buiten u bestaat er niets. Vader, ik dank u, ik dank u." Wees vooral stil, terwijl Hij werkt. „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heer der heirscharen." Terwijl gij aldus „wacht," en Hem in u laat werken, zal Hij wonderbare veranderingen in u te weeg brengen. 29. Ge keert na zulke oogenblikken van stilte in het gewone leven terug met een nieuwe, ongekende klaarheid en vrede in uw binnenste, met een gevoel dat er werkelijk iets in u is geschied, dat ge zijt toegerust met een gansch nieuwe kracht tot overwinnen. De woorden: „ik en de Vader zijn één," krijgen thans een nieuwe beteekenis voor u. Zij vervullen u met een eerbied en ontzag, die u heel stil maken. O, welk een algeheele omkeer kan één enkele aanraking met den Allerhoogste in ons veroorzaken! Al wat ons zwaar viel, valt ons thans licht; wat ons hinderde, kan ons nu niet deren; en wat ons ergerde, kan ons niet meer uit ons evenwicht brengen. En waarom? Omdat wij thans de dingen zien van het standpunt van Christus; we zien zooals hij ziet. Kwaad behoeven we niet meer te ontkennen, want we weten dat het niet bestaat. Goed behoeven we niet langer plichtmatig te erkennen en te bevestigen, want we doen dit van zelf en met blijdschap, omdat we niet anders kunnen, — omdat 't ons is geopenbaard. Geloof is werkelijkheid geworden.
30. Wees niet ontmoedigd wanneer gij van dit gaan in de stilte niet onmiddellijk gevolgen ziet. Terwijl gij „wacht," werkt de geest aldoor in u om een nieuw schepsel in Christus van u te maken — een schepsel dat zich bewust is van zijn eigen vermogen en eigenschappen. Het kan misschien dagen lang duren, eer gij eenige verandering bespeurt, maar dat deze komen zal, is zeker. Weldra zult gij 't zoover brengen, dat ge in de stilte kunt gaan, in bewuste gemeenschap met God, waar en wanneer gij maar wilt.
31. Meen niet, dat er iets tegenstrijdigs in is, om terwijl wij van God onze volmaaktheid verwachten, tegelijk zelf het woord te spreken waardoor die volmaaktheid zichtbaar te voorschijn zal treden. Wij moeten wel degelijk zelf medewerken, indien wij uit de Bron willen ontvangen, en het „wachten" op God maakt ons het spreken van het woord (of het denken van God's gedachten) licht. Dit zal u in de praktijk wel duidelijk worden.
32. De volledige openbaring (of het woord, levend in ons geworden als Waarheid), moet voor ieder komen die voortgaat met op God te wachten. Maar onthoud 't wel: Gij moet in den vollen zin des woords op God wachten, in de „schuilplaats des Allerhoog-sten" wonen, er in verblijven, er niet ongedurig in en uit gaan.
33. Hiermede bedoel ik natuurlijk niet dat gij altijd alleen zoudt zitten om u in de stilte aan overden-kingen over te geven, maar ik bedoel, dat gij zóó ver komen moet, dat gij, zonder God bepaald om iets te vragen, toch ten allen tijde van Hem vervuld zijt, dat gij luistert naar wat Hij u te zeggen heeft, en steeds leeft in de stellige verwachting dat Hij zich te eeniger tijd aan u zal openbaren.
34. Jezus, onze Meester in alle geestelijke zaken, bracht vele uren in innige gemeenschap met den Vader door, en volbracht daarna zijn grootste werken. Zoo kunnen — neen, zoo moeten ook wij in persoonlijk contact met den Vader verkeeren, willen wij ooit Christus in ons zelf verwezenlijken. Doch Jezus ontving niet alleen, maar hij stortte de gaven die de Vader hem gaf, weer met milde hand over de men-schen uit. Al zijn geestesgaven gebruikte hij om zijn medeschepselen te helpen en op te richten. Alzoo moeten ook wij doen. Levensvernieuwing en geestelijk inzicht zullen overvloediger bij ons binnenstroomen, naarmate wij onze eigen gaven gebruiken om anderen te helpen. „Ga heen," zeide Jezus, „predik en genees." Ga, verwezenlijk den Christus in u, dien de Vader u gezonden heeft. God werkt in ons, beide de wil en de daad, maar onze eigen zaligheid moeten wij zelf uitwerken.
35. Indien gij de „Schuilplaats des Allerhoogsten" wilt vinden niet alleen, maar deze u ook tot een blijvende plaats zal wezen, dan moet uwe verwachting van Hem zijn: „Gij, mijn ziel, zwijg Gode; want van Hem is mijne verwachting." „Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen: waarlijk, in den Heere onzen God is IsraèTs heil." Het is goed dat men hope en stil zij op het heil des Heeren.
36. Is uw verwachting van Hem, of van boeken, onderricht, vrienden, samenkomsten of vereenigingen?
37. "De Heere uw God is in het midden van u." Denk eens, in het midden van u! — midden in u zelf, nu, op dit oogenblik, terwijl gij deze woorden leest. Zeg 't, zeg 't nog eens, denk er over na, verdiep er u in, wie en waar gij ook wezen moogt. Midden in u! Waar dient dan al dat zoeken voor? Waarom rekt ge u met zooveel inspanning uit, om Hem ver buiten u te bereiken?
38. „De Heere uw God is in het midden van u" (niet midden in een ander, maar midden in u, in u zelf, juist daar waar gij zijt). „Hij zal over u vroolijk zijn met blijdschap. Hij zal zwijgen in zijne liefde. Hij zal zich over u verheugen met gejuich." U heeft hij lief, over u zal Hij zich verheugen met gejuich, indien gij u, inplaats van naar buiten, naar de men-schen, naar binnen, naar Hem wilt keeren. Zijn gejuich en Zijn blijdschap zullen U zóó vervullen, dat uw geheele leven één gebed van dank wezen zal.
39. Uw Heer is niet mijn Heer, en zoo is mijn Heer ook niet uw Heer. Uw Heer is de Christus die binnen in u woont, — mijn Heer is de Christus die binnen in mij woont.
40. Eén geest, één Vader, van ons allen, en in ons allen, die zich evenwel in een groote verscheidenheid van individuen zichtbaar maakt. Uw Heer neemt alle zorgen van u af, Uw Heer openbaart zich enkel aan u en door u, maakt u sterk met zijn eigen kracht, geneest u met zijn eigen gezondheid, maakt u volmaakt met de volmaaktheid die in Christus is.
41. Al uwe verwachting zij van den Heer en uwe gemeenschap zij met Hem. Keer veel in tot den in u verblijvenden Christus, gelijk gij vele malen tot een mensch gaan zoudt, van wien gij wenscht te leeren. Zijt gij ziek, verwacht dan geen heil van menschen, doch „wacht alleen op God," als op den Allerhoog-sten. Ontbreekt 't u in groote en kleine dingen aan wijsheid, „wacht dan op God." Hij zal u wonderbare wijsheid tot handelen geven. Wenscht gij het woord te spreken, dat een ander vrij zal maken van ziekte, zonde of leed, „wacht dan op God," en het juiste gezaghebbende woord zal u worden ingegeven, want het is levend door den Geest.
________________________