LES IV
Toen zeide Jezus tot Zijne discipelen: „Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zich zelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij." MATTHEÜS 16 : 24.
1. Elk systeem tot vergeestelijking van ons denken, berust op verloochening van ons zelf en van de persoonlijke meeningen en gevoelens die ons tot nu toe beheerscht hebben. Door alle eeuwen heen is dit de grondslag van eiken godsdienst geweest. Zoo waren b.v. de Puriteinen vast overtuigd, dat zij God niet beter konden dienen, dan door zich alle weelde te ontzeggen, en deze opvatting heeft in den loop der jaren zóó vast wortel geschoten in de menschen, dat vrome zielen zich op allerlei wijzen lichamelijk hebben gekastijd, in de hoop daarmede tot een verhoogd geestelijk leven te komen, en een toornigen God te verzoenen. Zelfs in den tegenwoordigen tijd worden de boven dit hoofdstuk aangehaalde woorden van Jezus, in den regel als volgt uitgelegd: Indien men aan God wil behagen, dan moet men zich alles ontzeggen wat het leven aangenaam en prettig maakt, en in de plaats daarvan het zware kruis opnemen, van dag in, dag uit, enkel datgene te doen wat ons tegenstaat en zwaar valt. Deze opvatting doet vele jonge menschen zeggen dat ze wel goede Christenen willen worden als ze oud zijn, maar dat ze in hun jeugd eerst nog van hun leven willen genieten. Ik ben overtuigd dat Jezus deze verklaring van zijn woorden allerminst bedoeld heeft.
2. Door onze onbekendheid met de ware natuur van God — onzen Varder — en van onze verhouding tot Hem, hebben we het geluk steeds buiten ons zelf gezocht en ons verbeeld dat we het zouden vinden, als we eindelijk maar eens alles hadden wat we begeerden. Zoo kunnen b.v. de armen zich enkel geluk voorstellen door het bezit van een overvloed van geld. De rijken, die oververzadigd zijn door de zoogenaamde wereldsche genoegens, zijn diep teleurgesteld dat het leven hun niettegenstaande dat alles, toch geen geluk bracht, en weten nu niet waar ze het moeten zoeken. De zieke verbeeldt zich dat hij volkomen gelukkig zou zijn, indien hij maar gezond was. De gezonde mensch, die hard moet werken voor zijn brood, verwacht op zijn beurt weer alle heil van eenige dagen rust en ontspanning om de eentonigheid van zijn bestaan te breken.
3. Zoo verwacht de mensch alles van uiterlijke omstandigheden. Pas op later leeftijd, wanneer men het geluk te vergeefs heeft nagejaagd, keert men zich in een soort van vertwijfeling tot God, en put troost uit de gedachte dat men het langs dezen weg te eeniger tijd nog wel deelachtig worden zal. Vanaf dat oogenblik draagt men wel zijn lot geduldig en onderworpen, maar de ware blijdschap kent men niet.
4. Deze zelfde Jezus, tot wiens woorden wij altijd weer terug gaan, omdat wij van niemand beter kunnen leeren, en hij bovendien in zijn leven hier op aarde de Waarheid zichtbaar bewezen heeft, leerde drie jaar lang aan de menschen — de gewone, alle-daagsche menschen zooals gij en ik, die evenals wij voedsel, kleeding, geld, vrienden en liefde noodig hadden — om hun vijanden lief te hebben, wel te doen dengenen die hen haten, den booze niet te weerstaan, kwaad met goed te vergelden en voor den dag van morgen niet te zorgen, „want uw Vader weet wat gij van noode hebt." Eens op een dag, toen hij met hen sprak, zeide hij: „Deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat mijne blijdschap vervuld worde," en een andermaal zeide hij: „Wat gij van den Vader begeeren zult in mijnen naam, zal Hij u geven." „Bidt en gij zult ontvangen, opdat uwe blijdschap vervuld zij." En dan weer: „Ik zeg u niet dat ik den Vader voor u bidden zal, want de Vader zelf heeft u lief."
5. Waarlijk, uit deze woorden kan men allerminst opmaken dat Jezus, toen hij zeide dat men zich zelf verloochenen moet om aan hem gelijk te worden, daarmee bedoeld zou hebben dat wij ons alles wat aangenaam is moeten ontzeggen, of ons zelf moeten kastijden!
6. In de voorgaande lessen hebben wij uiteen gezet hoe in elk mensch, behalve deze ware „Zelf" die de kern van zijn wezen vormt, — de Zelf met een groote Z, omdat 't God de Vader Zelf is die in ons woont, die zich in ons uitdrukt — ook nog een sterfelijke „zelf" is. Deze laatste neemt uit de buitenwereld onware indrukken op, en is dus onbetrouwbaar: 't is van deze „zelf" dat Jezus sprak, toen hij Zeide: „Verloochen u zelf."
7. Deze sterfelijke, zinnelijke, vleeschelijke mensch, of hoe gij hem ook noemen wilt, is afgunstig, ziek of ontevreden, omdat hij zijn eigen bevrediging zoekt, zelfs als 't niet anders kan, ten koste van een ander. Uw ware „Zelf" is nooit ziek, nooit angstig, nooit zelfzuchtig, „zoekt zich zelf niet, is niet opgeblazen, denkt geen kwaad," en is steeds bereid om aan anderen te geven. Tot nu toe is de „zelf" met een kleine z, het uitgangspunt van al onze gedachten geweest, wij hebben alles geloofd wat zij ons ingaf en als we thans ondergaan in leed en smart, dan is dit enkel toe te schrijven aan onze verkeerde wijze van denken.
8. Voor degenen, die gedurende de laatste jaren een bepaalde studie van het geestesleven hebben gemaakt, is het niet alleen een vaststaand feit, dat onze foutieve denkwijze de oorzaak is van onze lichamelijke, zedelijke en maatschappelijke nooden, maar zij hebben ook ontdekt, en met de daad bewezen, dat men door volhardende inspanning een volkomen omkeering in zijn gedachten teweeg kan brengen, door welke zoowel onze gezondheidstoestand als onze verdere omstandigheden zich algeheel zullen wijzigen.
9. Een van de methoden, die volgens hunne ondervinding, in alle moeilijkheden des levens onfeilbaar werkt, bestaat hierin dat men ze in hun geheel ontkent: ten Ie door de nadrukkelijke verklaring, dat ze in werkelijkheid niet bestaan, en ten 2e door te ontkennen, te loochenen, dat ze de macht hebben om ons ongelukkig te maken. 10. De woorden „loochenen" en „verloochenen" hebben een verschillende beteekenis. Loochenen beteekent ontkennen, onwaar verklaren; met verloochenen bedoelt men: zich zelf iets ontzeggen. Ik zou in het gezegde van Jezus dat als motto boven dit hoofdstuk staat, verloochenen willen vervangen door loochenen en het aldus lezen: „Zoo iemand achter mij wil komen, die loochene zich zelf" d.w.z. we moeten uitdrukkelijk alles onwaar verklaren of ontkennen wat onze bedriegelijke zelf of ons zoogenaamd „sterfelijk denken" ons ingeeft.
11. Indien gij een of ander werk verkeerd hebt gedaan, en ge uw fout wilt herstellen, dan zult gij beginnen met alles over te doen; ge zult b.v. op uw lei alle cijfers uitvegen, om van meet af aan te beginnen en uwe berekening opnieuw te maken. Dit zelfde moeten wij ook toepassen op geestelijk gebied. Wij hebben tot nu toe een verkeerde voorstelling gehad van God en van ons zelf. Wij hebben geloofd dat wij groote zondaren waren, dat God vertoornd op ons was, en wij dus alle reden hadden om bang voor Hem te wezen. Wij hebben geloofd, dat ziekte, armoede en ongeluk ons door God werden gezonden ten einde er ons langs dien lijdensweg toe te brengen Hem te dienen en lief te hebben. Wij hebben geloofd, dat het God welgevallig is, wanneer wij ons door het leed zóó terneer laten slaan, dat wij alles geduldig verdragen en zelfs geen poging meer doen om onze moeilijkheden te boven te komen en te overwinnen. Dat alles is volkomen verkeerd gedacht en niet anders dan een groote leugen, waarvan we ons enkel kunnen bevrijden door onmiddellijk te beginnen met onze gedachten te zuiveren van die onware voorstelling omtrent God en ons zelf.
12. Maar, zal de een of ander misschien zeggen, wat heeft een verkeerde opvatting nu eigenlijk te maken met mijn gezondheid en levensomstandigheden?
13. Een kind kan zóó bang zijn voor een denkbeeldi-gen boeman onder het bed, dat het er stuipen van krijgt of zenuwziek wordt. Stel dat ge heden door een vergissing opeens bericht krijgt, dat een familielid dat ver weg is, uw man, uw vrouw of uw kind, plotseling is overleden. Uw moreel en lichamelijk lijden, misschien zelfs uw uiterlijke, geldelijke zorgen, zullen in dat geval even zwaar zijn alsof 't werkelijk gebeurd ware. Evenzoo is 't mogelijk dat de verhalen van de verschrikkingen van God's toorn, en 't gevoel van eigen onmacht, zulk een invloed op ons hebben dat we als verlamd zijn door vrees.
14. 't Is waarlijk hoog tijd dat er aan dien boozen droom een einde komt. Al die onware voorstellingen, die we ten koste van namelooze ellende, levenslang voor waar hebben aangenomen, moeten we met kracht uit onze gedachten bannen door ze te ontkennen. We moeten dus verklaren, dat iets wat waar schijnt, toch niet waar is. De verschijning is bijna altijd lijnrecht in tegenstelling met alles wat wij van „Waarheid" en wetenschap kennen. Daarom zeide Jezus ook: „Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel."
15. Stel u het volgende geval eens voor: ge hebt altijd geleerd dat de zon zich beweegt en om de aarde draait, en nu komt er plotseling iemand die u het tegendeel bewijst. Zelfs, al zijt ge theoretisch volkomen overtuigd, dat hij gelijk heeft, dan zal 't u toch de grootste moeite kosten om de meening, die jarenlang de uwe was, ineens los te laten en telkens als gij de zon ziet opgaan, zult gij opnieuw den indruk krijgen dat deze zich beweegt. De eenige manier om voor goed aan dat gezichtsbedrog een einde te maken, en het onwerkelijke dus ook als zoodanig te zien, is dat ge uw oude geloof hardnekkig ontkent. Zoodra gij aan de zon denkt, moet ge altijd weer tot u zelf zeggen: „'t is niet waar, zij beweegt niet, zij staat stil, 't is de aarde die draait." Ten slotte zult gij er dan zóó zeker van zijn, dat 't u niet eens meer lijkt, alsof de zon zich beweegt.
16. Schijnbaar worden onze gedachten beheerscht door ons lichaam, maar in werkelijkheid is juist het omgekeerde waar.
17. Indien gij een verkeerden of ongewenschten toestand herhaaldelijk ontkent, dan verliest deze niet alleen de macht om u ongelukkig te maken, maar hij zal eindelijk geheel en al verdwijnen. Elk mensch streeft er naar om enkel het „goede" in zijn leven en omstandigheden verwezenlijkt te zien — men wenscht b.v. niets vuriger dan zich door liefde omringd te voelen, een volmaakte gezondheid te hebben, alles te weten, tot alles in staat te zijn, blij en gelukkig te wezen en nu is juist het wonderlijke dat al die wenschen en verlangens volkomen overeen stemmen met al wat God ons geven wil. Liefde is, zooals wij in een vorige les leerden, een openbaring van God.
18. Wijsheid is God. Leven en gezondheid is God. Blijdschap (omdat deze ook „goed" is) is God. Al het „goede" van welken aard het ook wezen moge, is God, die Zich hetzij in den mensch, hetzij in iets anders, zichtbaar maakt. Wanneer we dus van het een of andere „goed" meer verlangen, dan wil dat •eigenlijk zeggen dat we meer van God verlangen, zóó veel meer, dat men 't ook uiterlijk aan ons waarnemen kan. In het Al-denken, dat wij God noemen, leeft eeuwig de drang om meer van Zich Zelf zichtbaar te verwezenlijken, en als we dus zeggen dat we meer van God hebben, dan beteekent dat niet, dat we ons alle „goed" moeten ontzeggen, maar we spreken daar integendeel mee uit, dat we 't in verhoogde mate zullen ontvangen.
19. Het is zeer wel mogelijk dat we met ons verstand aannemen, dat we in ons diepste wezen aan God gelijk zijn, terwijl we ons tegelijk toch nog niet helder bewust zijn, van onze Eenheid met God den Vader. Tot dit bewustzijn zullen we pas komen, wanneer wij in ons zelf, en in anderen, alles ontkennen wat schijnbaar met die Goddelijke natuur in tegenspraak is — in andere woorden, we moeten met nadruk verklaren, dat dat alles niet waar, en niet werkelijk is.
20. In het algemeen gesproken, zijn er een vier-of vijftal denkbeelden of hoofdpunten waarop men van de Waarheid afwijkt, en zij die langs geestelijken weg genezing hebben gevonden, achten het voor elk mensch noodzakelijk dezen te ontkennen, en aldus zijn denken te zuiveren. Zij zijn ongeveer in de volgende formules samen te vatten:
21. 1e. Daar bestaat geen kwaad.
22. Er is maar één macht in 't heelal, en dat is God-Goed. God is het Algoede, en God is overal tegenwoordig. Het schijnbare kwaad is niet een op zich-zelf bestaand iets. Het is niets anders dan afwezigheid van „goed," zooals duisternis niets anders is dan afwezigheid van licht. Aangezien God, of „Goed," overal aanwezig is, volgt daar logisch uit dat afwezigheid van „Goed" (kwaad) slechts schijnbaar kan wezen en in werkelijkheid onmogelijk is. Kwaad bestaat enkel in onze verbeelding, evenals het ook enkel in onze verbeelding was, dat wij de zon zagen bewegen. Zeg vooral niet, dat ge dit alles eerst in de puntjes uitdenken en begrijpen wilt, doch begin maar vast met u, zonder vooroordeel, in het ontkennen van het kwaad te oefenen, en zie dan eens hoe wonderbaarlijk snel 't u bevrijd zal hebben van alles wat u hindert.
23. 2e. Daar is nergens afwezigheid van leven, substantie of verstand.
24. Wij hebben gezien dat alleen het geestelijke werkelijk is. „Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig." Door deze formule van ontkenning te gebruiken, leert ge u weldra los maken van uw gevoel van gebondenheid aan de stof en aan materieele toestanden. Ge zult weten dat ge vrij zijt.
25. 3e. Pijn, ziekte, armoede, ouderdom of dood kunnen geen macht over mij hebben, want zij zijn niet werkelijk.
26. 4e. Er is niets in het heelal dat ik behoef te vreezen, want Hij die binnen in mij woont, is machtiger dan iets ter wereld.27. God zegt: „Want met uwe twisters zal ik twisten." Hij zegt dit tot al zijn kinderen, en ieder mensch is Zijn kind. 28. Zeg deze vier formules van ontkenning herhaaldelijk, stil voor u zelf op, niet in gespannen verwachting, dat zij u op de een of andere manier goed zullen doen, maar met de bedoeling dat de ware be-teekenis van die woorden tot u doordringen zal.
29. Dar bestaat geen kwaad (geen duivel). 30. De stof is geen op zich zelf staande werkelijkheid en heeft als zoodanig ook geen leven of denkvermogen. Zij is niet denkbaar zonder Geest. 31. Pijn, ziekte, armoede, ouderdom of dood zijn niet werkelijk en hebben geen macht >over mij. 32. Er is niets in het heelal dat ik heb te vreezen.
33. Bijna elk uur van den dag hebben wij een of andere ergernis of zorg. Ontken ze zoodra ze bij u opkomen. Zeg onbewogen en kalm tot u zelf: „'t Is niets. Niets kan mij hinderen, mij uit mijn evenwicht brengen, of ongelukkig maken." Gij moet er niet tegen strijden, maar in het zekere gevoel dat gij er boven staat, moet gij u door uw ergernis of zorg evenmin laten overheerschen, als gij bang zoudt willen zijn voor de mieren die aan uw voet krioelen. Als ge boos zijt, bezin u dan, en ontken 't stilletjes. Zeg dat ge niet boos zijt; ge kunt niet boos zijn, want ge zijt zichtbaar geworden liefde en als ge volhoudt om dit alles tot u zelf te zeggen, dan zult ge zien, dat alle gevoel van boosheid ten slotte verdwijnt.
34. Indien iemand onvriendelijk of onheusch tegen u is, ontken dan in stilte zijn vermogen om u te kwetsen of ongelukkig te maken. Indien ge zelf liefdeloos of afgunstig zijt, vertreed dan het veelkoppige monster met een krachtige ontkenning onder uw voet. Verklaar nadrukkelijk dat ge niet jaloersch zijt, dat ge dat onmogelijk kunt zijn, omdat ge de uitdrukking zijt van volmaakte liefde — van God. Daar is in werkelijkheid niets of niemand om afgunstig van te zijn, want alle menschen zijn één en dezelfde Geest. „En daar is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God die alles in allen werkt," zegt Paulus. Hoe kunt gij jaloersch zijn van een ander deel van u zelf, enkel omdat 't u liefelijker schijnt ?
35. Kan de voet afgunstig zijn van de hand, of het oor van het oog ? Zijn de schijnbaar zwakkere deelen van het lichaam niet even onontbeerlijk voor de volkomenheid van het geheel, als de sterkere ? Meent gij minder te zijn, of minder te hebben dan anderen ? Bedenk dan dat alle afgunst en nijd enkel in het onware, sterfelijke denken bestaat, en dat God u, hoe onbeduidend gij ook moogt schijnen, volstrekt noodig heeft om een volmaakt geheel te vormen.
36. Wanneer gij er tegen op ziet om den een of ander te ontmoeten, of u angstig terugtrekt, waar gij voelt dat 't uw plicht zou zijn om handelend op te treden, zeg dan tot u zelf: „'t Is niet waar, ik ben niet bang, ik ben volmaakte Liefde, en ken geen vrees. Niemand en niets in het heelal kan mij kwaad doen." Na een korte poos zult gij bemerken, dat zenuwachtigheid en angst totaal verdwenen zijn.
37. Het ontkennen van het kwaad maakt van knellende banden vrij, en wanneer we diep doordrongen zijn van de gedachte dat niets ter wereld ons treffen of hinderen kan, dan zullen we gelukkig zijn.
38. Hebt ge u sedert jaren aangewend om al het goede in u zelf weg te cijferen ? Hebt ge gemeend dat uwe gezondheid slecht was, of dat ge niet in staat waart om iets tot stand te brengen? Hebt ge uw goddelijke afkomst verloochend? en u zelf een kind van den duivel gewaand? Welnu, dan kan 't ook niet anders, of al die negatieve gevoelens hebben u verlamd en in alle opzichten machteloos gemaakt.
39. Wanneer gij in de volgende les iets zult hebben geleerd van het „erkennen van het goede," — wat dus juist het tegenovergestelde is van het „ontkennen van kwaad," — dan zult gij beseffen, dat het mogelijk is om u uit een toestand van moedeloosheid en teleurstelling, op te heffen tot de sfeer van geloof en vertrouwen van waar uit alles u gelukt.
41. ' Er is in het heelal geen mensch, geen ding, of geen omstandigheid die zich tusschen u zelf en de Al-vreugde, of het Al-goede kan stellen. Gij moogt ten onrechte u verbeelden dat er iets tusschen u zelf en de vervulling van uw hartewensch staat, en met een ongestild verlangen door het leven gaan, maar toch is het niet waar. 't Is evenzeer verbeelding als de boeman onder 't bed van het kind. Ontken 't, ontken 't, dan zult gij bemerken dat gij vrij zijt,— dat 't alles slechts schijn was. Vanaf dat oogenblik zal alle „goed" u toestroomen, en ge zult weten dat niets zich dringen kan tusschen u zelf en al datgene wat u rechtmatig toebehoort.
42. Spreek uw „ontkenningen" hardop uit, of zeg ze stil voor u zelf, maar waak er steeds voor dat ze geen tegenspraak of weerstand van anderen uitlokken.
43. Men zal 't misschien vreemd vinden, dat een dergelijke werktuigelijke methode, de weg tot verhoogd geestelijk leven moet zijn, want daar zijn wellicht tal van menschen die er gemakkelijk en van zelf zullen komen en onze voorschriften dus niet noodig hebben. Maar daar zijn er ook velen, voor wie het onontbeerlijk is om deze methode zonder vooroordeel en met hun heele hart, in praktijk te brengen, opdat reinheid van leven, geestelijken vooruitgang en volheid van vreugde hun deel mogen zijn.
________________________