Skip to main content

Lessen in Waarheid: Geestelijke Gaven

LES XI

1. Het is den mensch eigen om, vooral ter wille van stoffelijke belangen, of zooals men wel eens zegt, ter wille van de „brooden en visschen," de Waarheid te zoeken.

2. Misschien is het niet overdreven om te beweren dat het overgroote deel der menschheid eerst pijn, teleurstelling of diepgaand leed moet ondervinden, voor zij er toe komt, om zich tot God te keeren. Men zoekt eerst overal elders zijn heil, en wendt zich pas tot God, wanneer alle middelen zijn uitgeput en men ten einde raad is.

3. Daar leeft in de verborgen diepten, ook van 't meest verdorven hart, een onbestemd gevoel dat er ergens in het Onzienlijke een macht moet zijn, die den mensch alles geven kan wat hij noodig heeft. „Indien we die macht — God — slechts bereiken konden," zoo redeneeren we, „dan zou Hij stellig al onze wenschen vervullen." Dit gevoel is op zich zelf alleen reeds een gave Gods. Zelfs al is 't nog niet meer dan een zwak, flikkerend vlammetje, 't is toch de God in ons, ons eigen goddelijke Zelf, die ons 't geneesmiddel voor al onze nooden doet vinden.

4. 't Is vooral sedert de menschen in de laatste jaren (door Christian Science, het Nieuwe Denken, enz.) tot de overtuiging zijn gekomen, dat God niet alleen in staat, maar ook ten allen tijde bereid is om de lasten van het dagelijksch leven van hen af te nemen, dat zij meer dan voorheen enkel en alleen ter wille van het zichtbare resultaat, naar de Waarheid zoeken. Ieder mensch snakt er naar om vrij te zijn, vrij, vrij als de vogels in de lucht — vrij van ziekte, van leed, van slavernij, van armoede, van kwaad in eiken vorm en hij heeft daar recht op. 't Is een verlangen dat hem door God is ingegeven, een recht dat hem door God wordt geschonken.

5. Tot nu toe bepaalden zij die de nieuwe wijze van denken waren toegedaan, zich voornamelijk tot één bapaalde uiting van de Oneindige Liefde, n.1. de genezing van het lichaam. Overal om zich heen zag men ziekten, ongeneeslijke kwalen en pijn, en van alle kanten werd de kreet om verlossing vernomen. Men wist wel dat God de macht had om te genezen, maar dat Hij er toe bereid was, neen, méér dan dat, dat de Vader de innige begeerte had om ons meer te geven dan stille, geduldige onderwerping in 't lijden, dat had men nog nooit gehoord.

6. Toen voor het eerst verkondigd werd, dat God als het volmaakte Leven ten allen tijde in ons verblijft, en door ons geloof en vertrouwen als volmaakte gezondheid te voorschijn gebracht kan worden, toen trok dit, en met recht, in wijden kring de aandacht, Men staarde zich blind op deze enkele, bijzondere uiting van geestelijk leven, en had geen oog meer voor een vollediger manifestatie van den Vader in ons. Er werd voortdurend met nadruk op gewezen dat de kennis van deze zijde van de Waarheid, de menschen in staat stelt om ziekten te genezen, en er werden uitvoerige voorschriften en bepaalde formules gegeven voor het gezondmaken van het lichaam Thans evenwel wordt 't tijd om de geestelijke gaven van een ruimer standpunt te overzien.

7. Genezing van het lichaam is mooi en goed. De macht tot genezen is een Goddelijke gave, en als gij deze tracht te verkrijgen, dan zijt gij daar volkomen gerechtigd toe. Maar God wil u oneindig méér geven.

8. Waarom zouden gij en ik de uitingen van den Oneindige beperken door Hem enkel de macht toe te kennen tot het schenken van die ééne bepaalde gave? Alleen indien wij een onweerstaanbaren, ingeboren drang hebben tot genezen, kunnen wij er zeker van zijn, dat dit in 't bijzonder Gods hoogste wensch voor ons is. In dat geval zullen wij ook niet „pro-beeren" om te genezen, maar die kracht zal overal van zelf van ons uitgaan, waar wij ook mogen zijn. Zelfs te midden van een menigte van menschen, en zonder dat wij 't zelf weten, zal degeen die genezing noodig heeft, ze door ons verkrijgen. Deze zal ons „aanraken," evenals de vrouw deed te midden van de schare, die zich om Jezus verdrong. De ééne slechts raakte hem aan.

9. De gave om te genezen is in waarheid „een rank van den wijnstok," maar niet de eenige rank. Daar zijn vele ranken, die allen even noodig zijn om den volmaakten wijnstok te vormen, opdat deze (zoowel door u als door mij) veel vrucht zal kunnen dragen. Wat God wil, is, dat wij ons zoozeer bewust zijn van onze éénheid met Hem, en zóó stellig door ervaring weten, dat Hij die de Substantie is van alle „goed," waarlijk in ons verwijlt, dat „gij zult begeeren wat gij wilt, en het u zal geschieden."

10. Indien gij al wat gij van de Waarheid hebt begrepen, ernstig en trouw in uw leven toepast, en niettegenstaande dat, bemerkt dat uw vermogen om te genezen, geringer is dan vroeger, erken dan dat dit „goed" is. Bekommer u niet om wat anderen denken of zeggen, maar wees verzekerd, dat uw schijnbare jalen, geen verlies van kracht beteekent. Het beteekent slechts, dat gij het mindere moet opgeven, om het meerdere, het geheel, waarin het mindere is begrepen, te omvatten. Wees niet bang om dit ééne, kleine rankje van de goddelijke macht los te laten, maar zorg veeleer, dat de hoogste gedachten van den Oneindigen Geest, welk deze ook wezen moge, zich door u verwezenlijken.

11. Gij zijt een, voor een bepaald doel uitverkoren vat. Indien gij, zoo noodig, goedsmoeds, zonder eenig gevoel van vernedering of schaamte, uw krampachtige pogingen om te genezen, opgeeft, en „naar de beste gave ijvert," welke die ook moge zijn, dan zult gij in die ééne bepaalde richting „werken" doen, die in de oogen der menschen wonderbaarlijk zullen wezen. Deze werken zullen u niet de minste inspanning kosten, want 't is God, de Almachtige, de Alwetende, die zich, door middel van u, in deze door Hem Zelf gekozen richting, zichtbaar maakt.

12. Paulus zegt: „En van de geestelijke gaven, broe-„ders, wil ik niet dat gij onwetende zijt. . . Daar is „verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde „Geest. . . want dezen wordt door den Geest gegeven „het Woord der Wijsheid; en aan een ander het „woord der kennis, door denzelfden Geest — en aan „een ander het geloof; ... en aan een ander de gave „der gezondmakingen; — en aan een ander de werkingen der krachten; en aan een ander profetie; en „aan een ander onderscheidingen der geesten; en aan „een ander uitlegging der talen," enz.

13. Eén Geest, één God, altijd en eeuwig dezelfde, maar in verschillende vormen van manifestatie. De gave der gezondmakingen niet beter of grooter dan de gave der profetie; de gave der profetie niet grooter dan het geloof, want geloof, zelfs al is het niet grooter dan een mosterdzaadje, zal bergen kunnen verzetten ; het verrichten van wonderen niet grooter dan het vermogen om de geesten te onderscheiden (of de gedachten en bedoelingen van de menschen, die nimmer verborgen zijn voor den Geest, te doorgronden). „Doch de meeste van deze is de liefde"; „want de liefde vergaat nimmermeer," alle zonde, leed, ziekte en zorg smelt voor haar weg, als sneeuw voor de zon. Liefde faalt nimmer.

14. „Doch deze dingen alle werkt één en dezelfde „Geest, deelende aan een iegelijk in het bijzonder gelijkerwijs hij wil. — Want het lichaam is niet één lid, maar vele leden. Ware het geheele lichaam het oog (of de gave om te genezen), waar zou het ge-hoor zijn? Ware het geheele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn? En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet van noode: of wederom het hoofd tot de voeten: ik heb u niet van noode. . . Maar nu heeft God de leden gezet, elk van hen in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft."

15. Deze opsomming van de vrijwillige gaven Gods, heeft Paulus gericht tot alle degenen die de openbaringen van den Allerhoogste niet tot slechts enkele beperken, en bereid zijn zich volkomen te onderwerpen aan de bedoelingen die de Geest met hen heeft.

18. O, als er maar meer den moed hadden om zich zonder eenige terughouding over te geven aan den Oneindigen Wil, meer die den durf hadden om zich niet door menschen te laten gezeggen, doch den Christus te zoeken in hun eigen ziel, en den bepaalden vorm der manifestatie rustig aan Hem over te laten.

19. Oppervlakkig beschouwd schijnt het alsof die moed achteruitgang beteekent, vermindering van succes, doch die schijnbare achteruitgang zal weldra blijken een machtige stijging te wezen, een glorierijk te voorschijn treden van God, door middel van ons, en op de door Hem Zelf gekozen wijze.

20. Vrees niet voor mislukking, doch noem integendeel alle falen goed, want dat is het ook. Was het levensdoel van Jezus schijnbaar niet algeheel mislukt, — had de leer, door Hem met zooveel liefde verkondigd, niet schijnbaar volkomen gefaald, toen hij zwijgend voor Pilatus stond, onmachtig, ja ik herhaal het, onmachtig om zich zelf te bevrijden, en de smartelijke omstandigheden waarin hij zich bevond te overwinnen?

21. Had Hij op dit punt niet gefaald, dan had het oneindig belangrijke feit van zijn opstanding nooit plaats kunnen hebben. „Indien het zaad niet in de „aarde valt en sterft, zoo brengt het geen vrucht „voort." Indien gij tot het huidige oogenblik steeds uw kracht hebt gezocht in een of andere speciale gave, en deze gaat u thans begeven, wees verzekerd, dat uit het afsterven, of verlies van die eene, vele anderen voort zullen komen, die beter en grooter zijn, omdat God Zelf ze voor u heeft gekozen.

22. Uw beste werk kunt gij doen in de u door God gewezen richting. Evenals de nieuwe zaadkorrel gaver is dan de oude, die in de aarde moest vallen en sterven, zoo zult ook gij uit uw tegenwoordige beperktheid als een gansch ander mensch te voorschijn treden, indien gij slechts toelaat, dat God is geheel vervult en gij alles wilt, wat de Hoogste Wil in en door U wil werken.

23. Al het oude moet sterven. Telkenmale als ons iets mislukt, dan is dit slechts de dood van het oude, waarvoor wij het honderdvoudige in de plaats krijgen zullen. Wanneer er een oogenblik komt, dat 't u niet meer als voorheen gelukt om genezingen te doen, beschouw dit dan als het stellige bewijs, dat er beter en nuttiger werk voor u is weggelegd.

24. De Geest, de Heilige Geest (welke God in actie is), heeft u iets te zeggen, en wil u een beter en zonniger weg laten gaan. Uw oogenschijnlijk falen was Hem het middel om u dezen te toonen en u tot Hem te doen keeren. „Gewen u toch aan Hem, „en heb vrede: daardoor zal u het goede overkomen." Keer u tot de Heilige Tegenwoordigheid binnen in u zelf. Zoek Hem. Wees stil voor Hem. Wacht stil en vol vertrouwen op God, maar o zoo stil en vol vertrouwen, dagen — ja als 't moet, zelfs weken lang! Laat Hem in u werken, dan zult ge weldra tot een geheel nieuw leven ontwaken, en bezield zijn met een fris-chheid en kracht, zooals gij u die nooit hadt kunnen droomen.

25. Wanneer er voor ons overgangstijden komen, in welke God ons naar hooger wil leiden, dan moeten we daar niet angstig of ontmoedigd onder worden, of bij menschen ons heil gaan zoeken. De les, die Hij ons leeren wil, gaat zoodoende niet alleen zonder nut aan ons voorbij, maar we vertragen er ook het tijdstip mede, waarop we onze hoogste gave zullen erlangen, 't Is alsof we al ons heil verwachten van de oude graankorrel en deze niet in de aarde durven laten vallen om te sterven. We vergeten, dat er opstanding, levensvernieuwing is, en er dus uit de oude gerimpelde zaadkorrel, weer een nieuwe, jonge, krachtige plant te voorschijn zal komen.

26. Och, laten we toch niet twijfelen aan onzen God,
den Al-Goede, die niets vuriger wenscht dan om van
elk onzer een krachtmensch in plaats van een zwak
keling te maken.

27. Wij allen hebben boven alles noodig om geestelijke kennis en ervaring in ons binnenste aan te kweeken. Wij moeten onze aandacht afwenden van het zichtbare resultaat, om enkel het leven te leven. Wanneer wij minder naar de „werken" zien, en ons daarentegen geheel wijden aan het verwezenlijken van den Christus in ons, dan zullen de uiterlijke dingen (of het zichtbare resultaat) ons „toegeworpen" worden. We moeten van nu af aan minder over de Waarheid praten, en daarentegen de Waarheid meer leven en ze aan onze medemenschen leeren. We moeten ons zóó geheel met de Waarheid vereenzelvigen, dat zij als het ware merg en bloed van ons wordt.

28. Hoe moeten wij dit doen?

29. „Ik ben de weg, de waarheid en het leven," zegt de Christus, die de kern van uw wezen is.

30. „Ik ben de Wijnstok en gij de ranken, die in mij blijft (bewust) en Ik in hem (in zijn bewustzijn), die draagt veel vrucht; want zonder mij kunt gij niets doen." „Indien gij in mij blijft, en mijne woorden in u blijven, zoo wat gij wilt, zult gij begeeren en het zal u geschieden."

31. Ik geef u de stellige verzekering, dat al het „goede," wat dit ook wezen moge, uw eigendom worden zal, wanneer gij de gedachte, dat het u in het onzienlijke reeds toebehoort, slechts zoolang vasthoudt, totdat 't ook uiterlijk waarneembaar is geworden. Maar geliefden, onze eerste, voornaamste, ja onze voortdurende gedachte moet toch altijd zijn om er naar te streven om in Hem te verblijven. Wanneer dit niet enkel slechts een woord, een schoon uitgedachte theorie voor u is, maar wanneer ge Hem waarachtig in u zelf hebt ervaren, dan kunt gij vragen wat gij wilt, 't zij macht om te genezen, om duivelen uit te werpen, ja zelfs om meerder te doen dan deze, en het zal u geschieden.

32. Daar is één Geest — „één God en Vader van allen, die boven alles is, door allen en in u allen. Maar aan elk van ons is de genade gegeven (of vrijwillige gave) naar de maat der gave van Christus" in ons. „Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij spreekt de gave Gods, die in u is."

34. Wees niet bevreesd, „want God heeft ons niet gegeven eenen Geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der matigheid."

35. Het is alles één en dezelfde Geest. Om het hoogste te bereiken, hebt gij mijn gave niet noodig, evenmin als ik de uwe. Ieder heeft volkomen genoeg aan zijn eigen, bij zijn wezen en wenschen passende gave, zooals die niet door het menschelijk verstand, maar door het Hoogste dat in ons is, werd verkozen. Tracht vervuld te zijn van den Heiligen Geest; streef er naar om u in steeds hooger mate te vereenzelvigen met het Onzienlijke, met de Ziel aller dingen, en 't zal u worden geopenbaard welke uwe speciale gave is, of in andere woorden, op welke wijze God zich door middel van u wenscht zichtbaar te maken.

36. Laten wij ons eigen werk, onzen eigen God, toch niet in den steek laten om het patroon van onzen buurman na te werken, en zijn gave machtig te worden. Laten wij ook geen kritiek uitoefenen, wanneer hij er niet in slaagt om zijn bepaalde gave te openbaren. Wanneer hij schijnbaar faalt, dank dan God, omdat Hij hem tot een hooger peil opvoeren wil, waarop 't hem mogelijk zal wezen om de Goddelijke Tegenwoordigheid beter en vollediger te manifesteeren.

37. En „ik bid u — dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt;
„met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;
„u benaarstigende te behouden de eenigheid des Geestes door den band des vredes."

________________________
arrow-left arrow-right